Uw bedrijf moet invulling geven aan verschillende onderdelen van het explosieveiligheidsbeleid. Dit om te voldoen aan he...
11-01-2021
03-12-2018
In dit artikel beschrijft adviseur Jette Muijsson de relatie tussen de wetgeving die opgesteld is voor verpakte gevaarlijke stoffen voor zowel transport als opslag.
Transport en opslag Verpakte gevaarlijke stoffen
Voor verpakte gevaarlijke stoffen is er voor zowel transport als opslag wetgeving opgesteld, de Europese regelgeving ADR en de Nederlandse richtlijn Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 15. In dit artikel beschrijft adviseur Jette Muijsson de relatie tussen deze wetgeving. Hoe glashelder of complex zijn het ADR of de PGS 15 nu eigenlijk?
De gevaarsetiketten hebben de vorm van een vierkant, op de punt staand, met een zijde van minimaal 100 mm (colli) of 250 mm (containers, tanks, voertuigen en spoorwagens). Door middel van kleuren, symbolen en opschriften in cijfers of letters op de gevaarsetiketten worden de hoofd- en bijkomende gevaarseigenschappen aangeduid. Met uitzondering van klasse 7 is een tekst in het etiket niet verplicht. Bron tabel en tekst: Basisboek Chemische Veiligheid 2018, Sdu Uitgevers.
Wanneer binnen je bedrijf gevaarlijke stoffen aanwezig zijn de kans groot dat er een of meerdere activiteiten met deze stoffen plaatsvinden: een stof wordt ingekocht, aangeleverd en opgeslagen. Voor deze activiteiten geldt een breed scala aan wet- en regelgeving.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen in Nederland is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) van toepassing. Aan een wet hangt ook altijd een besluit, in dit geval het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (BVGS). De WVGS is uitgewerkt in drie regelingen namelijk gevaarlijke stoffen vervoer over spoor, weg en binnenwateren. Dit artikel gaat over transport over de weg en dit is geregeld in het VLG (regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen). Het VLG heeft vier bijlagen waarvan bijlage 1 de Nederlandse vertaling van het ADR is. De overige bijlagen gaan over aanvullende Nederlandse regels, keuringsinstanties en rijkskeuringsvoorschriften.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) regelt de procedure voor een omgevingsvergunning.
Voor de Type A en B inrichtingen is het gehele Activiteitenbesluit met bijbehorende Activiteitenregeling (ministeriële regeling) van toepassing. Voor deze inrichtingen is geen omgevingsvergunning milieu nodig. De Activiteitenregeling verwijst in hoofdstuk 4 voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen naar de PGS 15 (versie 2016). Zijn bedrijven als Type C inrichtingen aangewezen voor bepaalde milieuactiviteiten dan moet de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen expliciet beschreven zijn in de omgevingsvergunning volgens de Wabo. De omgevingsvergunning is een geïntegreerde vergunning voor onder andere milieu. Wanneer binnen een inrichting sprake is van opslag van verpakte gevaarlijke stoffen worden PGS-voorschriften opgenomen in een omgevingsvergunning. In de vergunning wordt een relatie met de PGS 15 gelegd. Daarnaast is de PGS 15 (versie 2016) aangewezen als best beschikbare techniek (BBT) en bedrijven moeten voldoen aan de BBT. Binnen PGS 15 zijn voorschriften aanwezig voor opslag van verpakte gevaarlijke stoffen kleiner dan 10 ton, opslag groter dan 10 ton, tijdelijke opslag en voor een aantal specifieke ADR-klassen zijn aparte voorschriften opgenomen zoals voor gasflessen en brandbare vaste stoffen.
Moeten alle verpakte gevaarlijke stoffen die conform het ADR geclassificeerd zijn (door middel van een ADR-klasse en UN-nummer) conform PGS 15 worden opgeslagen?
In de praktijk blijkt hier nog wel eens onduidelijkheid over te zijn maar zeker niet alle UN-nummers vallen onder PGS 15. Van bijvoorbeeld ADR-klasse 9 stoffen vallen allen maar de milieugevaarlijke stoffen onder PGS 15 namelijk UN3077 en UN3082. Vanuit de PGS 15 zijn er ook stoffen die wel onder de werkingssfeer vallen maar niet altijd ADR geclassificeerd zijn zoals CMR (carcinogeen, mutageen, reprotoxisch) stoffen. Deze vallen wel onder de werking van PGS 15 maar niet altijd onder ADR. CMR-stoffen worden geëtiketteerd door middel van de GHS (globally harmonised system) en niet met ADR-etiketten.
Hoofdgevaar en bijkomend gevaar
Vanuit het ADR is het mogelijk dat bij classificatie van een stof, een stof een hoofdgevaar krijgt met daarnaast nog een bijkomend gevaar. Een voorbeeld is hiervan is UN1750 Chloorazijnzuur met ADR-klasse 6.1 en als bijkomend gevaar ADR-klasse 8. Deze stof is dus giftig maar ook bijtend. Vanuit PGS 15 is dat bijkomend gevaar bepalend voor een aantal voorschriften omtrent de opslag van een dergelijke stof namelijk:
Op basis van de stoffen die opgeslagen worden in een PGS 15 voorziening bij opslag van meer dan 10 ton wordt bepaald conform welk beschermingsniveau opslag moet plaatsvinden.
De juiste indeling van stoffen die op basis van de classificatie vanuit het ADR is dus cruciaal net als de beschikbare informatie van een stof uit een veiligheidsinformatieblad.
Verpakkingsgroepen
Wanneer een stof vanuit ADR geclassificeerd wordt krijgt deze naast een hoofdgevaar (en eventueel bijkomend gevaar) ook ingedeeld binnen een verpakkingsgroep. De gevaarlijkste stof krijgt verpakkingsgroep I de minst gevaarlijke stoffen verpakkingsgroep 3. De indeling in verpakkingsgroepen heeft ook weer invloed op de eisen die gesteld worden vanuit PGS 15. Voor bijvoorbeeld alle stoffen ingedeeld conform verpakkingsgroep 1 geldt geen ondergrens en dat betekent dat alle hoeveelheden van een stof ingedeeld in verpakkingsgroep 1 direct onder de opslag regels van PGS 15 vallen. Binnen een PGS 15 opslag mogen aanverwante goederen of koopmansgoederen opgeslagen worden tenzij er sprake is van stoffen die ingedeeld zijn in verpakkingsgroep 1. Wanneer er sprake is van opslag groter dan 10 ton heeft de indeling van stof in een verpakkingsgroep invloed op het geldende beschermingsniveau. Het kan dus van groot belang zijn om zeker te weten dat de indeling in een verpakkingsgroep juist is.
Verpakkingsintructies
In zowel het ADR als in de PGS 15 wordt voorgeschreven dat ADR geclassificeerde stoffen verpakt moeten worden in UN goedgekeurde verpakkingen. In het ADR zijn tevens verpakkingsinstructies opgenomen voor alle stoffen. Wanneer binnen een bedrijf geen of weinig ADR kennis aanwezig is, kan dit een probleem vormen.
Welke verpakking past bij de stof en is goedgekeurd conform de verpakkingsinstructies vanuit het ADR?
Binnen het ADR zijn er vrijstellingsregels aanwezig waardoor minder verplichtingen gelden vanuit het ADR, zogenoemde limited quantities. Het betreft hoeveelheden van de gevaarlijke stof verpakt in een relatieve kleine verpakking. De hoeveelheid stof waarvoor de vrijstelling geldt is voor elke UN-nummer anders. Wanneer eens stof onder deze vrijstelling valt geldt vanuit PGS 15 een verdubbeling van de ondergrenzen. Kortom je mag meer opslag zonder dat PGS 15 van kracht is. Daarnaast is het zo dat wanneer een stof onder deze vrijstellingen valt, de regels omtrent stoffenscheiding, opgelegd vanuit PGS 15, vervallen.
Vanuit de PGS 15 wordt geëist dat stoffen opgeslagen worden in een UN goedgekeurde verpakking en elke collo moet voorzien zijn van een UN-nummer en de gevarenetiketten. Dit laatst is ook conform ADR. CMR stoffen die niet onder ADR vallen worden geëtiketteerd conform het GHS en de CLP (classification and labelling) verordening. De PGS schrijft voor dat een gebruiksverpakking voorzien moet zijn van deze CLP-etiketten. Verpakkingen die onder de eerder beschreven vrijstellingen vallen zijn weer vrijgesteld van de reguliere ADR-etiketten en dragen etiketten waarmee wordt aangegeven dat vrijstelling van toepassing is.
Snap je nog welke etiketten wanneer aanwezig moeten zijn?
In het ADR zijn bijzondere bepalingen gedefinieerd die het transport van bepaalde stoffen versimpelen. Een voorbeeld hiervan is bijzondere bepaling 375 die stelt dat milieugevaarlijke stoffen (vast en vloeibaar /UN3077 en UN3082) die vervoerd worden in een enkelvoudige of samengestelde verpakking met netto inhoud van 5 liter of 5 kg of minder niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR mits deze stoffen zijn verpakt conform de verpakkingsinstructies uit het ADR. Maar hoe ga je dan om met deze stoffen in deze hoeveelheden binnen je opslag? Vallen ze onder het ADR en daarmee onder PGS 15? Welke etikettering is nodig? Dergelijke uitzonderingen vergemakkelijken het transport van gevaarlijke stoffen maar hoe dat dan te interpreteren is binnen PGS 15 kan tot onduidelijkheid leiden voor het bedrijfsleven. Het is duidelijk dat er een relatie is tussen PGS 15 en ADR maar dat deze relatie én het begrijpen van dergelijke wetgeving niet eenvoudig is laat staan makkelijk toepasbaar in de praktijk. Dit heeft mede te maken met het feit dat het ADR Europese wetgeving is die opgesteld wordt in Geneve waar alle aangesloten landen invloed kunnen uit oefenen op de inhoud. De PGS is een Nederlandse richtlijn opgesteld door een werkgroep met vele vertegenwoordigers vanuit de Nederlandse overheid en bedrijfsleven. Daar komt nog bij dat het ADR elke twee jaar wordt aangepast en steeds meer stoffen geclassificeerd worden waardoor op steeds meer stoffen, zonder dat bedrijven iets veranderen, meer wetgeving van toepassing wordt. Gelukkig is daar binnen de PGS 15 (versie 2016) op geanticipeerd door het uitzonderen van ADR klasse 9 stoffen. Maar duidelijk is wel dat alleen PGS 15 kennis al lang niet meer voldoende is voor bedrijven die verpakte gevaarlijke stoffen opslaan.
U leest hier de PDF-versie van het artikel.
29-11-2018
Donderdag 22 november 2018 vond het seminar Energietransitie plaats. De eerste editie, specifiek ger...